Het beoefenen van een sport moet voor iedereen toegankelijk zijn. Daar zijn we het allemaal over eens. Toch worden contributiekosten steeds hoger op en komt deze toegankelijkheid voor de groepen met een minder bestedingsruimte in het geding. Kunnen zij hierdoor worden uitgesloten van sportparticipatie? Om daar antwoord op te geven hebben de Hogeschool van Arnhem (HAN) en het Mulier Instituut de handen ineen geslagen en zijn zij in 2016/2017 begonnen met het monitoren van contributies.
Onderzoek wijst uit..
Uit het onderzoek blijkt dat er grote verschillen zijn in de hoogtes van contributies. Deze kunnen verschillen van enkele tientjes tot contributies richting de €500,-. Een gemeente heeft maar beperkt grip op deze prijzen omdat ze vastgesteld worden door de vereniging zelf. Alleen met lage huur of extra subsidie kan hier een klein beetje invloed op worden uitgeoefend. Het uitgangspunt is om iedereen voldoende te laten bewegen, de contributieprijs moet dit niet belemmeren.
Verschillen tussen sporten
Tot nu toe zijn de contributies van negen sporten onder de loep genomen. Hockey spant de kroon met gemiddeld 281 euro voor een seniorenlidmaatschap. Ook junioren betalen voor deze sport in vergelijking met de andere meer (255 euro). Tennis, atletiek en voetbal zijn de ‘goedkopere’ sporten. Bij een tennisvereniging betaalt een volwassene gemiddeld 141 euro en een junior nog net geen 80 euro. Bij atletiekverenigingen betalen senioren gemiddeld 172 euro en junioren 144 euro per jaar. Dit komt omdat het bij tennis gebruikelijk is om apart te betalen voor trainingen en competitie en bij atletiekverenigingen soms geen accommodatie gebruikt wordt. Senioren voetballers hoeven gemiddeld nog geen 200 euro per jaar te betalen. De junioren gemiddeld 141 euro. Deze relatief lage contributies gaan wel gepaard met grote verschillen tussen verenigingen binnen de sporten. Tennis-, atletiek- en voetbalcontributies lopen uiteen van rond de 50 euro tot en met ruim boven de 400 euro. De meeste sporten hebben een volwassenen contributie tussen de 200 en 250 euro per jaar en een junioren contributie tussen de 150 en 200 euro per jaar. Basketbal en hockey zijn hierbij de uitzonderingen. Bij pupillen (alleen in kaart gebracht bij tennis, voetbal, korfbal en basketbal) ligt dit rond de 100 euro.

Contributies per leeftijdscategorie
Junioren en pupillen betalen minder contributie dan volwassenen, ondanks dat ze de voorzieningen vaak intensiever gebruiken. Dit doen verenigingen veelal met het idee om de prijs van hun sport aantrekkelijker te maken voor jeugdleden en om zo in de toekomst een deel van deze leden voor de vereniging te behouden. Deze onderlinge solidariteit verschilt wel per sporttak. Bij hockey, atletiek en basketbal verschilt de contributie tussen junioren en senioren gemiddeld maar zo’n 30 euro terwijl er bij rugby (75 euro), tennis (62 euro) en handbal (58 euro) veel meer verschil is. Bij deze laatste sporten betalen volwassenen relatief veel meer contributie dan jeugdleden.
Contributiestijgingen
Uit de contributiemonitor blijkt verder dat de samenhang met de contributie (binnen de club) voor junioren en pupillen erg groot en significant is voor met name voetbal en iets mindere mate tennis. Dat duidt erop dat de contributiehoogtes voor deze leeftijdscategorieën vaak – al dan niet bewust – in samenhang worden vastgesteld met de senioren contributies. Met andere woorden, de verhouding tussen de prijs voor jeugd en volwassenen is gelijk voor dure en goedkope verenigingen. Opvallend daarbij is dat de relatie met een (relatieve) contributiestijging bij tennis erg hoog is. Dit duidt erop dat tennisclubs met een hoge contributie vaak ook de grootste procentuele contributiestijging hebben doorgevoerd in de afgelopen twee jaar. In de volgende contributiemonitor zal dieper ingegaan worden op de contributiestijgingen, omdat dan meer inzicht is verkregen in de ontwikkelingen over de afgelopen twee jaar.
Bevolkingsdichtheid en krimpregio’s
De stedelijkheid van de gemeente waarin de vereniging is gevestigd, verklaart ook verschillen in contributies. Hoe meer inwoners en hoe hoger de bevolkingsdichtheid, hoe hoger de contributie vaak is. Omgekeerd, neemt de gemiddelde contributie vaak af in een krimp- of anticipeerregio, wanneer er relatief veel andere verenigingen zijn en de afstand tot een sportaccommodatie groter wordt. De krimp- en anticipeergebieden zijn voornamelijk te vinden in de noordelijke provincies en in Limburg.
Opleiding en inkomen
Er is bovendien een positief verband met het aandeel hoger opgeleiden, hoger persoonlijk inkomen, personen met een migratie-achtergrond en het aandeel verenigingsleden. Dit zijn indicatoren die horen bij een grote stad, waar de contributie over het algemeen hoger is dan andere (platteland)gemeenten. Voor senioren is de gemiddelde contributie daar 13 procent hoger in vergelijking met gemeenten met lagere gemiddelde maandinkomens. Voor junioren is dit 19 procent en voor pupillen 24 procent.
Voor mensen met een hoger inkomen of hoger onderwijsdiploma zal een hogere contributie niet tot problemen leiden, maar stedelijke gebieden kennen ook relatief veel mensen met een lager inkomen. Voor het lokaal sportbeleid is het van belang dat deze mensen niet buiten de boot vallen.
Bron: Alles over Sport